Waar hemel en aarde elkaar raken
De zon hing loodrecht boven de uitgestrekte vlakte van Mamre1. Het stof trilde in de hitte, de lucht leek te dansen in de verzengende stralen. Midden op deze dag, wanneer reizigers meestal rustten in de schaduw, verscheen de Aanwezige aan Abraham2. “Daarna verscheen de HEERE aan hem bij de eiken van Mamre” (Gen. 18:1).
De terebinten3 van Mamre stonden daar al eeuwenlang. Het waren bomen waaronder God Zijn openbaringen gaf, stille getuigen van hemel en aarde die elkaar ontmoetten. En Mamre zelf draagt een naam vol betekenis: ‘kracht’. Hier, onder het gebladerte dat zachtjes ruiste in de wind, ontvouwt zich een Godsopenbaring in kracht — een kracht die niet slechts in woorden klinkt, maar zich manifesteert in werkelijkheid, in het wonder van wat zal komen.
Die kracht wordt tastbaar wanneer Abraham en Sarah, oud en schijnbaar onvruchtbaar, samen een kind ontvangen, een teken van leven dat de grenzen van het menselijke overstijgt. Eeuwen later zal diezelfde Goddelijke kracht nog in overtreffende mate werkzaam zijn, wanneer de Heere Jezus door de Heilige Geest bij Maria wordt verwekt. Zoals de engel haar beloofde: “De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden.” (Luk. 1:35). Dezelfde kracht die onder de terebinten van Mamre in stilte werkte, zal in de schoot van Maria de wereldgeschiedenis ingrijpend veranderen.
Heilige gastvrijheid
Abraham zat bij de ingang van zijn tent, uitgeput door de hitte, toen hij opkeek en drie mannen zag staan, hun gedaanten menselijk maar straalden iets heiligs uit. Zijn hart sloeg over van ontzag. Zonder aarzeling boog hij zich diep tot de aarde, alsof elke vezel van zijn lichaam instinctief de hemel erkende. “En hij zei: Mijn heer, als ik nu genade gevonden heb in uw ogen, ga dan uw dienaar toch niet voorbij. ” (Gen. 18:3). Zijn woorden waren zowel beleefd als dringend, een Oosterse uiting van gastvrijheid en zorg: hij wilde dat zijn gasten rust zouden vinden, beschermd tegen de brandende zon.
Abraham sprak de voornaamste aan met “mijn heer” (Adonai)4, een erkenning van Goddelijke status, van het heilige in hun midden. Later zal Hebreeën 13:2 zeggen: “Vergeet de herbergzaamheid niet, want daardoor hebben sommigen, zonder het te weten, engelen geherbergd.” Abraham herbergt die hemel nu, terwijl hij het nog niet volledig beseft.
Zijn gastvrijheid ontvouwt zich verder in nauwgezette zorg: “Genesis 18:4 Laat er toch wat water gebracht worden; was dan uw voeten, en rust wat uit onder de boom. Dan zal ik een stuk brood halen, zodat u op krachten kunt komen; daarna kunt u verdergaan. Daarom bent u immers bij uw dienaar langsgekomen.” (Gen. 18:4-5). De woorden rolden van zijn lippen met zorg en aandacht. In de schaduw van de terebinten werden drie maten meel gekneed, 22 liter vol van witte, reukende bloem, en een kalf, mals en glanzend van leven, werd bereid5. Zijn knecht werkte haastig, terwijl Abraham boter en melk bracht, alles zorgvuldig uitgestald onder de koelte van het gebladerte. Hij bleef zelf terzijde staan, een dienaar voor het heilige, zijn ogen laag, zijn hart vol eerbied (Gen. 18:6-8).
De geur van de koeken, het romige van de boter en melk, en het aroma van het geroosterde kalf vermengden zich met de warme wind en de aarde. Alles ademde symboliek. Boter en melk, rijk en zacht, spraken van gastvrijheid en overvloed (Deut. 32:14), van zorg en eerbied voor de gasten. Ze droegen Gods zegen, zoals het land ooit “vloeiend van melk en honing” werd genoemd (Ex. 3:8). Ze waren een echo van heilige offers (Lev. 2:1–2), een tastbare symboliek van geestelijke versterking, een voorbode van het ene offer dat uit Abrahams nageslacht zou voortkomen, de Messias. Abraham plaatste het eten voor de mannen en bleef zelf terzijde staan, het hart vol ontzag en verwachting, terwijl de schaduw van de terebinten hen koelte bood. Het meel is hetzelfde als dat later werd gebruikt voor de toonbroden en offers in de tabernakel. De koeken zijn ongezuurd, rein zoals de offers moesten zijn. Het kalf, een levend offer, wijst vooruit naar het ene Offer dat uit Abrahams nageslacht zal voortkomen: de Heere Jezus. Deze maaltijd was meer dan voedsel; het was aanbidding, toewijding, een tastbare echo van Gods verlossingsplan.
De lach van belofte
Abraham voelde een diepe spanning in zijn borst toen een vraag klonk: “Waar is Sarah, uw vrouw?” Hij wees naar de tent. “Zie, zij is in de tent” (Gen. 18:9). De Aanwezige sprak verder: “Ik zal over een jaar zeker bij u terugkomen; en zie, dan zal Sarah, uw vrouw, een zoon hebben! ” (Gen. 18:10). Sarah, verborgen achter de doek van de tent, hoorde het. Haar handen, oud en verweerd, lagen stil in haar schoot, terwijl haar hart hikte van ongeloof en verwondering.
Zij lachte zachtjes in zichzelf: “al ik nog liefdesgenot hebben, nu ik oud geworden ben en ook mijn heer oud is? ” (Gen. 18:12). Een lach van twijfel, een lach van verlangen, een lach die de eeuwen zal overstijgen. De Aanwezige richtte Zijn woorden tot Abraham: “ Waarom heeft Sarah toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben?” (Gen. 18:13). En Hij voegde eraan toe: “Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal Ik bij u terugkomen, en Sarah zal een zoon hebben!” (Gen. 18:14).
Sarah probeerde te ontkennen, bevreesd en ontroerd tegelijk: “Ik heb niet gelachen.” Maar de woorden van de Aanwezige waren zacht en zeker: “Nee, u hebt wél gelachen ” (Gen. 18:15). In dat moment voelde zij het gewicht en de tederheid van Gods belofte. De belofte die zelfs uit een lach van twijfel leven en vreugde kan voortbrengen, zoals later zou blijken bij de geboorte van Isaak, wiens naam betekent: “Hij lacht” (Gen. 21:6).
Onder de terebinten van Mamre, in de brandende hitte van de dag, werd het heilige tastbaar: door de schaduw, door de maaltijd, door het gebaar van Abraham. Een hemel op aarde, een moment van Gods kracht en nabijheid, waar tijd, warmte en verwachting samensmolten in een aanraking van het eeuwige.
Voetnoten
1 Bij Mamre, nabij Hebron, ontvouwde zich het hart van Abrahams leven met God. Daar bouwde hij zijn altaar, ontving hij de belofte van Isaak, en pleitte hij voor Sodom. Onder diezelfde bomen rustte hij in het verbond van de Aanwezige, en kocht hij de spelonk van Machpela als graf voor Sarah — een plaats die eeuwig getuigt van geloof, trouw en ontmoeting.
2 De verschijning op het heetst van de dag symboliseert dat Abraham niet op God wachtte, maar dat God het initiatief neemt. Het was een moment waarop men normaal rust, en toch verschijnt God: een teken dat God Zich manifesteert op Zijn tijd, onafhankelijk van menselijke planning.
3 Terebinten zijn grote, schaduwrijke bomen (Pistacia terebinthus), vaak gezien als heilige plekken van ontmoeting en openbaring. Bij zulke bomen verscheen de Aanwezige aan Abraham. Ze symboliseren standvastigheid, leven en Gods blijvende trouw, zelfs na tegenslag (Jes. 6:13).
4 Adonai betekent “mijn Heer” en wanneer Joden de Bijbel lezen, spreken ze “Adonai” uit in plaats van de heilige Naam JHWH (de Aanwezige), uit eerbied voor Gods onuitsprekelijke heiligheid.
5 Opvallend is de extreme hoeveelheid eten die Abraham klaar maakt. Hij laat maar liefst 22 liter van het beste en duurste meel en een kalf gebruiken om een maaltijd voor drie man te bereiden.
- - - - - -
De bovenstaande tekst is ontleend aan het nieuwste boek van Cees van der Vlist: 'Geloof in zand en sterren'