We lezen:
Genesis 23:1-25:18; 1 Koningen 1:1-31; 1 Petrus 3:1-7
Roeping en gehoorzaamheid
In Parasha Chayei Sarah (“het leven van Sarah”) lezen we over het sterven van de aartsmoeder van Israël. Toch begint deze parasha niet met haar dood, maar met haar leven. Sarah, oorspronkelijk Sarai genoemd, betekent “mijn vorstin”, terwijl Sarah eenvoudigweg “vorstin” betekent — niet langer alleen voor Abraham, maar voor vele volken (Genesis 17:15–16). Haar naamverandering drukt Gods plan uit: wat persoonlijk begon, werd universeel. Door haar wordt zichtbaar dat de belofte (berit) van God zich niet beperkt tot één huis, maar zich uitbreidt tot alle geslachten van de aarde (Genesis 12:3).
Roeping en gehoorzaamheid
Sarah werd geboren in Ur der Chaldeeën, waar afgoderij en welvaart hand in hand gingen. Toch verliet zij, samen met Abram, haar vertrouwde omgeving toen JHWH zei: “Lech lecha” — “Ga!” (Genesis 12:1). Dat ene bevel werd een keerpunt in de heilsgeschiedenis. Hun vertrek was geen vlucht, maar een daad van geloof — emunah — een vertrouwen dat God zou leiden naar het land dat Hij beloofd had, Eretz ha-Mo‘ed, het land van de belofte.
In het Hebreeuws is gehoorzamen shama‘ — luisteren met het hart. Sarah luisterde, niet wetend waarheen de weg zou voeren. Samen met Abraham leefde zij als een vreemdelinge (ger) in het land Kanaän, vertrouwend op de Adonai Elohim die hen riep. Ze ervoer honger, droogte en onzekerheid, maar ook de trouw van de God die Zichzelf later aan Abraham openbaarde als El Shaddai — de Almachtige (Genesis 17:1).
Hun reis herinnert eraan dat ware gehoorzaamheid niet rust op zekerheid, maar op vertrouwen. Sarah’s geloof was geen stille bijzaak; zij deelde in dezelfde belofte en werd mede-erfgename van Gods verbond.
Strijd en wonder
Een centraal thema in Sarahs leven was haar kinderloosheid. In het Hebreeuws wordt dit aangeduid met ‘aqarah — een woord dat niet alleen “onvruchtbaar” betekent, maar ook “afgesneden”. Zo voelde Sarah zich: afgesneden van de hoop op nageslacht. Ondanks Gods herhaalde belofte dat Abraham vader van een groot volk zou worden (av hamon goyim), bleef haar schoot gesloten.
In haar pijn nam Sarah het heft in eigen hand en gaf haar slavin Hagar aan Abraham (Genesis 16:2). Haar besluit lijkt begrijpelijk, maar het was een menselijke poging om het goddelijke plan te vervullen. Uit deze verbinding werd Ismaël geboren, maar de vrede in hun huis verdween. Sarahs strijd maakt zichtbaar hoe dicht geloof en twijfel bij elkaar liggen — en hoe genadig God blijft, ook wanneer wij proberen Zijn belofte te “helpen”.
Toen God opnieuw sprak en beloofde dat Sarah zelf een zoon zou baren, lachte zij — tzachaq (Genesis 18:12). Niet uit spot, maar uit verwondering. En de HEER antwoordde: “Zou iets te wonderlijk zijn voor Mij?” (Genesis 18:14). De zoon die geboren werd, kreeg de naam Yitschaq — Isaak — “hij zal lachen”. Haar ongeloof werd omgevormd tot blijdschap. De lach van Sarah werd tot getuigenis dat niets onmogelijk is voor Elohim.
Kracht, geloof en nalatenschap
Sarah was niet slechts de vrouw van Abraham, maar een getuige van geloof. In Egypte, waar Abraham haar uit angst zijn zuster noemde, waakte Adonai zelf over haar eer (Genesis 12:17). Ook in Gerar beschermde God haar opnieuw tegen onrecht (Genesis 20:6). Deze verhalen tonen dat de hand van de Eeuwige (Yad Adonai) sterker is dan menselijke zwakheid.
Toen Sarah stierf, was zij honderdzevenentwintig jaar oud — de enige vrouw van wie de leeftijd in de Schrift genoemd wordt (Genesis 23:1). Abraham beweende haar en kocht de spelonk van Machpela bij Hebron als graf. Dit werd het eerste bezit van Israël in het beloofde land, een profetisch teken van wat nog komen zou.
De schrijver van Hebreeën zegt: “Door geloof (emunah) heeft ook Sarah kracht ontvangen om zwanger te worden, omdat zij Hem trouw achtte die het beloofd had” (Hebr. 11:11). Haar geloof was geen volmaakt geloof, maar een groeiend vertrouwen. Haar leven leert dat emunah niet betekent dat men nooit twijfelt, maar dat men ondanks de twijfel blijft vasthouden aan het Woord van de Eeuwige.
Reflectie
Sarah’s naam leeft voort in elke vrouw en man die gelooft dat Gods beloften vervuld worden — soms na jaren van wachten. Haar leven is een spiegel van chesed (genade) en emet (trouw). Wat bij mensen onmogelijk lijkt, volbrengt Hij op Zijn tijd — ba‘et mo‘ed (Genesis 18:14).
Zoals de engel tot Maria zei: “Voor God is niets onmogelijk” (Luk. 1:37). Zo sluit het verhaal van Sarah zich aan bij dat van de Messias, in wie de belofte aan Abraham volledig werkelijkheid werd.